De frequente lezer van deze verhaaltjes zal vast wel begrepen hebben dat ik van rust en stilte houd. Grootse personeelsfeesten van mijn vroegere werkgevers, ik liet ze met genoegen aan me voorbijgaan. Zo zul je me ook nooit in het publiek van zoiets als het Bevrijdingsfestival vinden.
Mij vind je trouwens ook niet, zelfs niet op heel hete dagen, in het water van bijvoorbeeld, de Agnietenplas of de Wijthmenerplas.
Ik kan daarentegen, vanaf een rustig plekje, een hotelbalkon bijvoorbeeld, met plezier kijken naar de drukte ergens op een boulevard en het vaak daaraan liggende strand, maar dat terzijde.
We hebben trouwens een aantal van die plassen rond Zwolle. De twee al genoemde, maar ook de Wijde Aa en de Bomhofplas, hoewel ik geloof dat bij die laatste nog niet veel aan recreatie wordt gedaan.
Misschien ben ik slechts een van de weinige Zwollenaren die medelijden heeft met de oorspronkelijke bewoners, in de buurt van bijvoorbeeld de Wijthmenerplas. Zouden de plannenmakers ooit zoveel zonaanbidders hebben verwacht? Of het stuk naaktstrand dat er gecreëerd is aan de drukte meehelpt, ik durf het niet te zeggen.
Naast het zon- en zwemgebeuren zijn er ook vaak concerten georganiseerd waarvan het volume die van het Concertgebouworkest vele malen overtreft. Dusdanig dat men op vele plekken in Zwolle kon ‘meegenieten’.
Het kan naar mijn idee ook niet de bedoeling zijn geweest dat er op de grasvelden om die plassen heen, vuurtjes worden gestookt die de nodige brandplekken achterlaten. Tenminste, die sporen zien we als we op minder warme dagen om bijvoorbeeld de Wijde Aa wandelen.
Maar genoeg gemopperd, want de plassen leveren ook veel moois en flora en fauna op. Dat is dan weer wel een kwestie van genieten.
Misschien rijst bij de eerdergenoemde frequente lezer wel de vraag: “Hoe kom je toch bij dit onderwerp, in deze tijd van het jaar?”
Heel simpel. Ik zag een cartoon met als onderwerp een wat ouder echtpaar op een nudistenstrand. Hij was een behoorlijk gezet persoon, zo eentje met een bolle buik, die naast z’n vrouw stond die al lekker op een handdoek lag, naar hem opkeek en zei: “Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet!”
Ik moest direct aan de Wijthmenerplas denken.