Zwolle – Zo’n 10.000 jaar geleden woonden er al mensen in de Zwolse contreien. Het waren jagers, vissers en verzamelaars. Ze bouwden hun tijdelijke hutten op de hoger gelegen rivierduinen en dekzandruggen in de IJssel- en Vechtdelta.
De oudst bekende vermelding van Zwolle staat in een akte van de bisschop van Utrecht. In deze akte schonk de bisschop de Zwolse Michaëlskerk, de voorganger van de huidige Grote of Sint MichaëlsKerk aan het Lebuinis Kapittel in Deventer. Het vermoeden bestaat dat Zwolle ergens tussen 800 en 1040 zijn naam heeft gekregen. De naam Zwolle stamt uit het Germaans. Suelle of Suele zijn Germaanse woorden voor verhoging of zwelling in het landschap.
Uit de beginperiode van Zwolle zijn geen afbeeldingen. Wel zijn er sporen gevonden van bewoning aan de Sassenstraat, het Eiland en de Voorstraat. Hoe de woningen er toen uit moeten hebben gezien valt op te maken uit oude bouwvoorschriften en sporen in de bodem. Deze oude voorschriften dienden voornamelijk een gemeenschappelijk belang, namelijk het voorkomen van een stadsbrand.
Geen stratenplan
Een stratenplan kende het oude Zwolle niet. De straten zijn ontstaan. De eerste ‘straten’ waren voetpaden. Deze paden liepen over de hoogste en daardoor droogste punten in het landschap. Ze liepen langs bosjes en hooibergen en volgden zo hier en daar het riviertje de Aa. Toen er meer huizen kwamen werden deze langs de voetpaden en de karrensporen gebouwd. Paden werden in de loop van de tijd straten. De huizen veranderden. De straat bleef liggen waar hij lag.
Eerste woningen
De eerste woningen bestonden uit één ruimte met in het midden een vuurplaats. De wanden van die woningen of eigenlijk meer hutten, bestonden uit een houten geraamte opgevuld met vlechtwerk. Dit vlechtwerk was gemaakt van buigbare twijgen aan beide kanten met leem bestreken. Voor de stevigheid waren er zolderbalken aangebracht. Het dak bestond uit stro.
Toen Zwolle nog nauwelijks inwoners had, zullen de woningen midden op een erf hebben gestaan, zoals dat bij boerderijen nog steeds het geval is. Doordat de bevolking groeit wordt de grond schaarser en duurder. Op een gegeven moment moet er een minimum breedte van een woning vastgesteld worden. Dit was niet alleen nodig voor de leefbaarheid in de woning, maar vooral om brandgevaar te voorkomen. Een vuurplaats moest op minimaal 2 meter van een brandbare wand afliggen. De minimum breedte voor een huis werd zo dus 4.20 meter. Goten voor de afvoer van regenwater vanaf het dak kende men nog niet. Brede overstekken waren nodig om het regenwater af te voeren.
Baksteen en dakpannen
Na de grote stadsbrand van1324, aangestoken door roofridder Zweder van Voorst, werd de stad opnieuw opgebouwd. Uit veiligheidsoverwegingen werden de tussenmuren van baksteen. Op de daken kwamen dakpannen. Grote overstekken zoals bij daken van stro waren niet meer nodig. De huizen kwamen dichter bij elkaar te staan. Een zogenaamde ozendrop van zo’n 50 cm. breed was voldoende om het hemelwater af te voeren. Nog weer later werden de goten op de tussenmuren gelegd, zodat de huizen tegen elkaar aangebouwd konden worden.
De huizen worden groter en luxer in de loop van de tijd. Hout wordt vervangen door steen. Er komen vuurplaatsen op de verdieping. In de negentiende eeuw wordt het woningaanbod gevarieerder. De maatschappelijke verhoudingen vervagen. We spreken niet meer welgestelde burgers en het gewone volk. De wijk Assendorp wordt gebouwd. In 1905 wordt de eerste woningwet van kracht. Men bouwde met subsidie woningen aan de en Sumatrastraat.