Zwolle – Vanaf 13 september is in Museum de Fundatie in Zwolle de tentoonstelling ‘Van Gogh tot Cremer – Nederlandse kunstenaars in Parijs’ te zien. Centraal staat de artistieke pelgrimage van Nederlanders naar Parijs, die eind 19de eeuw op gang kwam en duurde tot en met de jaren ’50.
Honderden schilders, beeldhouwers en tekenaars uit Nederland – Vincent van Gogh, Kees van Dongen, John Rädecker, Piet Mondriaan, Charlotte van Pallandt, Karel Appel, Jan Cremer en vele anderen – verbleven in die periode voor korte of langere tijd in Parijs. Waar de een zich door de stad zelf liet inspireren, richtte de ander zich op de kunst van de internationale avant-garde. Bij terugkeer naar Nederland nam iedereen in zijn werk een stukje Parijs met zich mee. Daarmee geeft de tentoonstelling in de Fundatie behalve een overzicht van het Nederlandse modernisme ook een veelzijdig portret van Parijs als kunsthoofdstad van de wereld. Aanleiding voor de expositie is het schilderij De molen ‘Le Blute Fin’ van Vincent van Gogh uit 1886 (zie foto), dat in 2010 in de collectie van Museum de Fundatie werd ontdekt.
Na in Denver te zijn getoond als sleutelwerk in Van Goghs ontwikkeling (Denver Art Museum, ‘Becoming Van Gogh’ – 2012) en in Frankfurt in de context van de internationale kunstenaarskolonie in Montmartre (Schirn Kunsthalle, ‘Esprit Montmartre’ – 2014) is het schilderij op de tentoonstelling in Zwolle het voorbeeld bij uitstek van de start van het modernisme in Nederland onder invloed van Parijs. Van Gogh, die aan de wieg stond van de moderne kunst, maakte het schilderij kort na aankomst in de lichtstad in maart 1886. Het kleurrijke doek is een kantelpunt zijn oeuvre. Voor het eerst liet hij zien bereid te zijn om de kunst van het verleden, met name de Franse romantiek, in te ruilen voor die van zijn eigen tijd. In Parijs legde Van Gogh de basis voor het stralende palet en de nerveuze toets die zijn latere stijl karakteriseren.
Dat deze omslag uitgerekend in Parijs gebeurde, was geen toeval. De Franse hoofdstad vestigde juist in de laatste decennia van de 19de eeuw, ‘La Belle Époque’, haar naam als het belangrijkste centrum van kunst en cultuur in de wereld. In Parijs had de crème de la crème van de kunst zich geconcentreerd, zowel de erkende top als de experimentele en vaak nog onontdekte avant-garde. In de stad bevonden zich bovendien de meest toonaangevende kunstcritici, alsook talloze kunsthandelaren en potentiële klanten. Daarnaast waren er de musea, de oude en nieuwe monumenten, de boulevards, de pleinen en parken, de theaters, de cafés en de vrouwen. Dit alles oefende op de Nederlanders een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. “Ge zult heel wat te vertellen hebben aan de lui in Holland van wat ge in Parijs zaagt”, schreef Van Gogh in 1888 in een brief aan collega-schilder Arnold Koning.
Bijna elke Nederlandse kunstenaar met ambitie vertrok eind 19de en begin 20ste eeuw naar Parijs om de nieuwste ontwikkelingen op kunstgebied uit eerste hand te vernemen. In het voetspoor van Van Gogh volgden kunstenaars als Kees van Dongen, Jan Sluijters en Leo Gestel, die via het fauvisme van Matisse de Nederlandse schilderkunst verrijkten met hun expressieve kleuren. Piet Mondriaan kwam in Parijs in aanraking met het kubisme van Picasso en Braque en ontwikkelde van daaruit zijn eigen unieke visie op de schilderkunst. De broers Bram en Geer van Velde, voor wie Van Gogh het ultieme voorbeeld was, vertrokken begin jaren ’20 naar Parijs. Bram van Velde schreef: “Parijs met zijn menigte van kunstrichtingen dringt onophoudelijk tot het diepste doordringen en herkennen van je innerlijkste wezen, alleen zo is het mogelijk tot werk te komen wat de tijdspanningen beheerst.” Net als Van Dongen en anderen, onder wie Willem van Hasselt, César Domela en Frits Klein, werden de Van Velde´s op den duur zelfs Fransen onder de Fransen.
Speciale aandacht op de expositie in Museum de Fundatie krijgt de vernieuwende Nederlandse beeldhouwkunst in de jaren ’20 en ’30, die tot dusver op tentoonstellingen over de opkomst van het modernisme in Nederland onderbelicht is gebleven. Aangetrokken door het sculpturale impressionisme van Rodin en vooral het strakke moderne classicisme van Maillol en Despiau, met zijn focus op de haast abstracte vorm van het menselijk lichaam, waren het kunstenaars als John Rädecker, Han Wezelaar, Bertus Sondaar en Charlotte van Pallandt die zich in Parijs bevrijdden van de dominante bouwsculptuur, d.w.z. beeldhouwkunst in dienst van de architectuur. Zij baanden zodoende de weg voor een autonome Nederlandse beeldhouwkunst, die na 1945 pas echt goed op gang kwam en toen opnieuw onder invloed van de ontwikkelingen in Parijs haar eerste bloeiperiode doormaakte.
De grote populariteit van Parijs onder Nederlandse kunstenaars duurde tot na de Tweede Wereldoorlog. De internationale Cobra-beweging, waarin de Nederlanders Constant, Karel Appel en Corneille zo bepalend waren, gaf vanuit de bruisende Franse metropool de moderne kunst wederom een sterke impuls. In de jaren ’50 was de voormalige leerlooierij aan de rue Santeuil 20, door Appel en Corneille omgebouwd tot ateliercomplex, niets minder dan een Nederlandse kunstkolonie, slechts vergelijkbaar met de fameuze Bateau-Lavoir in Montmartre van Picasso en de zijnen uit het begin van de eeuw. Geïnspireerd door zowel Cobra als de Art Informel van Jean Dubuffet en anderen waren het vervolgens materieschilders als Bram Bogart en Jaap Wagemaker die in Parijs hun kunst een nieuwe wending gaven. De nog piepjonge Jan Cremer begon er eind jaren ’50 zijn schilderscarrière met een kickstart. Met zijn ‘peinture barbarisme’, woeste schilderijen met soms centimeters dikke verflagen, plaatste hij zichzelf met één klap in de frontlinie van de kunst.
Toen in de jaren ’60 New York definitief de voortrekkersrol van Parijs op het gebied van de beeldende kunsten had overgenomen, ging ook Cremer naar de Verenigde Staten. Maar het artistieke gezicht van Nederland was toen al voorgoed veranderd.
Bij de expositie verschijnt een catalogus, uitgegeven door Uitgeverij Waanders & de Kunst.
Museum de Fundatie beheert een omvangrijke collectie beeldende kunst, die zijn oorsprong vindt in de verzameling van de oud-directeur van Museum Boymans te Rotterdam, Dirk Hannema, en die later belang-rijke aanvullingen kende met ondermeer de kunstcollectie van de Provincie Overijssel. Museum de Fundatie heeft twee schitterende locaties: Kasteel het Nijenhuis bij Heino en het in 2013 spectaculair uitgebreide Paleis a/d Blijmarkt in Zwolle.
Museum de Fundatie wordt ondersteund door de Provincie Overijssel, Gemeente Zwolle en de BankGiro Lote-rij. Founders: Baker Tilly Berk, Bouwfonds Cultuurfonds, Deltion College, DSM Resins B.V., Èpos Press B.V., Hemmink B.V., Novon Schoonmaak, Nysingh advocaten-notarissen, Rabobank IJsseldelta, Unica Installatie-techniek, Waanders, Wavin B.V., Wijzonol Bouwverven, Windesheim, Zehnder Group Nederland/J.E. Stork Air, O. de Leeuw B.V.
Tentoonstelling: ‘Van Gogh tot Cremer – Nederlandse kunstenaars in Parijs’
Periode: 13 september 2014 t/m 4 januari 2015
Locatie: Paleis a/d Blijmarkt, Zwolle
Openingstijden: dinsdag t/m zondag, 11.00-17.00
Informatie: www.museumdefundatie.nl of 0572-388188