Of de Nieuwe en Oude Wetering bij de gemiddelde Zwollenaar nu gelijk beelden van herkenning oproept, ik weet het niet. ’t Verschil is, in mijn herinnering, dat bij de Oude slechts aan één kant een waterwegje loopt en bij de Nieuwe aan beide zijden.
Ik had er eigenlijk nooit iets te zoeken tot ik, voor een buitenactiviteit, een puzzeltocht op de fiets heb uitgezet die begon op de Turfmarkt en in Westenholte moest eindigen. Zo kwam ik in de Mastenbroekerpolder terecht. Als Zwollenaar met Friese voorvaderen moet ik bekennen dat het vlakke landschap daar me erg aanspreekt.
Veel watertjes, je zou er goed kunnen fierljeppen, en weidse uitzichten. In Friesland ligt alles alleen niet zo kaarsrecht als de wegen en de sloten hier.
De Mastenbroekerpolder heb ik ook leren kennen door mijn ouders die in de jaren negentig in Westenholte woonden en als liefhebber van de hengelsport in die watertjes verscheidene favoriete stekjes hadden. Soms zochten we ze op, als ze er zaten, en zo leerden we de polder kennen.
Moeder had haar ‘visscholing’ aan de Turfkade in Bolsward gehad en viste toen uitsluitend met een bolletje brood als aas. Mijn vader viste echter met maden en moest die voor moeders aan het haakje doen. Naarmate ze ouder werden moest vader steeds meer werk voor zijn grote liefde verzetten en dat deed hij als vanzelf.
Soms gingen ze een hele dag vissen. Dat gebeurde meestal in de Beukersgracht langs de Blauwehandsweg, richting Giethoorn. Waarom daar? Gezien hun leeftijd, beiden ver in de 70, was dat makkelijk, ze konden er met hun auto komen.
Eenmaal ter plekke, klapte vaders de stoeltjes en een tafeltje uit, moeder pakte de etenswaren uit en wachtte totdat vaders haar hengel helemaal visklaar had. Moeders gooide in en ging daarna op een stoeltje zitten dat onverwachts in het gras wegzakte, waardoor zij langzaam maar zeker de Beukersgracht in gleed.
Vaders trok haar rap op de wal, wikkelde moeder in een plaid, gooide de hengels en bijbehoren op de achterbank en jakkerde naar huis, zogezegd met de smoor in. Want weg was zijn dagje vissen.
Mijn moeder echter stapte thuis onder de douche, trok droge kleren aan, kwam naar beneden sprak tegen vaders: “Kom Harry, we gaan weer terug!” Die reed even later, trots als een pauw op zo’n vrouw, terug naar het stekkie.