Op de dag dat dit verhaaltje ontstaat, is het warm, zeer warm met voorspelde temperaturen tot boven de dertig graden Celsius. Ik hoorde dat de airco’s niet zijn aan te slepen en dat veel mensen ’s nachts hun zomerdekbed nog te warm vinden.
Ik weet nog wel dat wij het, op de lagere school, raar vonden dat we bij dit soort temperaturen niet naar huis mochten om bijvoorbeeld snel in het Openluchtbad verkoeling te zoeken. ’s Winters kregen we toch ook, op heel koude dagen, ijsvrij. Mochten we gaan schaatsen, bijvoorbeeld.
Mijn lagere school aan de Wipstrikkerallee was een gebouw uit het jaar 1928 en bij warm weer konden er wat bovenramen opengedraaid worden. De gewone ramen bleven meestal potdicht. Er zat ook matglas in, zodat we niet, door wat er buiten te zien was, werden afgeleid. Kortom, het was alom smachten naar frissigheid.
Bij tropische hitte kwam er in de klas een emmer – zo’n zwaar, zinken, door corrosie ietwat aangetast, zinken exemplaar – gevuld met kraanwater en een geëmailleerde mok. Dan mochten we om de beurt, voor in de klas, wat water komen drinken. Het was toentertijd het toppunt van klimaatbeheersing, zullen we maar denken.
Opa van moeders kant – een wat barse, besnorde en streng kijkende man – had een groentewinkel en hij verkocht in de jaren vijftig al verpakte ijsjes. Kwamen we daar op zo’n warme dag, hoopten we dat opa zou trakteren.
Hoewel…, toen opa vijftig jaar getrouwd was, hadden hij en z’n vrouw achtenveertig kleinkinderen die op hun beurt allemaal wel eens langskwamen. Daarom deelde opa enkel de onverkoopbare ijsjes uit, waarvan de verpakking kapot was of die verkreukeld onderuit de vriezer tevoorschijn kwamen. De feestvreugde bij ons werd daardoor toch wel behoorlijk getemperd.
Gingen we weer naar huis, kregen onze ouders toch vaak een hele kist met sinaasappelen mee. Zo was opa dan ook weer. Hij wist wat goed was voor vrouw, kinderen en kleinkinderen. En hij hield het hoofd altijd koel!