De ‘grote vakantie’ loopt op z’n eind. Voor veel ouders zal het een opluchting zijn, want de opvang van kinderen kan dan weer op de ‘normale’ manier. Ik denk dat het voor de scholieren zelf nog wel even langer mag duren.
Mijn meest vervelende start van het schooljaar was die van het eerste jaar middelbare school. Wat was het geval? Binnen ons ouderlijk gezin ging iedereen ervan uit dat Dick wel in het familiebedrijf zou gaan werken. Omdat hij toen nog de enige kleinzoon van de oprichter was.
Ik zou naar de Handelsschool, toen gevestigd in Het Refter op het Bethlehemsekerkplein, daar waar nu het stadscafé Het Refter te vinden is. Mijn vader had die school ook doorlopen en wist me te vertellen dat het heel bijzonder was. Vooral omdat maar weinig leerlingen meisje waren. Opgegroeid met alleen maar zussen, leek me dat toen al een groot voordeel.
Ik heb er toelatingsexamen voor moeten doen, en van mijn lagere school zou ik de enige leerling zijn, leek het. Alle andere, in mijn ogen serieuze ‘bollebozen’ gingen naar scholen in de Veerallee. Ik zou een heel ander soort van onderwijs gaan volgen, dat was wel duidelijk, zo dacht ik.
Tijdens een weekje bij ‘opa Algra’ logeren, kwam mijn vader me vertellen dat ik toch naar het lyceum in de Veerallee zou gaan. Mijn ouders hadden vernomen dat het met de aanwas van leerlingen op die Handelsschool niet goed ging. Het totale leerlingenaantal liep gestaag terug en er werd al gedacht over opheffing.
Destijds was er geen sprake van mijn schoolkeuze of er een bezoekje aan brengen om te zien of het je wel aansprak. Hoezo? Dat was simpel niet de gewoonte. Achteraf wel een goed besluit, twee jaar later gingen die schooldeuren definitief dicht.
De rest van die zomervakantie was voor mij wel verknald. Ik heb geen prettige schooltijd gehad. De motivatie ontbrak me en in plaats van terechtkomen op een instituut waar iedereen elkaar bij naam kende, kwam ik op een school met 800 leerlingen, die in de loop van de jaren uitgroeide tot een soort van onderwijsfabriek.
Eén ding moet worden gezegd, mij is er de liefde voor de Nederlandse taal wel bijgebracht. ’t Is niet waarschijnlijk, maar als ik ooit nog eens een boot koop, noem ik die ’t Kofschip.