Column Rakker
‘Het doodgaan is niet zo erg, maar het afscheid nemen dat valt me zwaar’.
De onmiskenbare Zwolse is vierentachtig jaar en geestelijk heel kras. Jarenlang een zaak gedreven, in Assendorp. Samen met haar man. Zo’n veertien jaar geleden overleed hij. Een zware klap waar ze nooit helemaal overheen gekomen is. Hij leeft voort in haar herinneringen, haar verhalen. Als het onderwerp dicht bij komt, verlaat ze het hoog Hollands en zet ze haar relaas in onvervalst Zwols voort.
Haar jeugd, de oorlogsjaren, verliefd worden, het reilen en zeilen van een middenstandsgezin, de moeilijke en betere jaren, reizen met haar man het zijn allemaal onderwerpen die in de jaren de revue passeren. Maar nu dringt zich een nieuw onderwerp op. Een finaal onderwerp. Doodgaan, sterven, afscheid nemen.
De borstkanker leek een jaar geleden overwonnen, maar is nu in volle hevigheid terug. Gelukkig nog zonder pijn, maar daardoor sluipend en slopend.
‘Nog twee à drie maanden mevrouw.’
De realistische dame deelt mij de constatering van de arts ogenschijnlijk nuchter mee.
‘Ik mag tevreden zijn, ik heb een goed leven gehad’. En even later: ‘Ik heb mijn maatregelen genomen. Ik heb met de dokter over een euthanasieverklaring gehad en getekend. En ook de notaris is geweest. ‘ Ze beseft de korte tijd die haar rest. Ze neemt het heft in handen. Zoals ze altijd het heft in handen had. ‘Ik mag tevreden zijn, of niet dan?’, het lijkt alsof ze op een bevestiging wacht.
‘Geloof je dat er hierna nog wat is?’. De plotselinge, confronterende vraag verrast me niet. Het past bij haar directheid.
‘Ik weet het niet . Misschien. Misschien niet’
‘Wat ebbie dan mèddemaakt veurdaddie wegviel?’
Ze weet van mijn hartstilstand die ik ternauwernood heb overleefd.
‘Het licht viel zomaar uit. Knip, alsof er een schakelaartje werd overgehaald.En verder niets’
‘Dat stelt meej gewoon g’rust, weettie dat?’, ze volhardt in het zojuist ingezette dialect.
‘Volgens Char zien we iedereen weer terug’, zeg ik als een haast ongepaste grap. Maar bij deze vrouw kan dat. Ze lacht graag, en ze weet mijn humor te plaatsen.
‘Deur muddik niet an denk’n. Sommigen ‘oef ik ‘elemoale nie meer te zien’.
Ik moet weer verder, naar een volgende afspraak. Mijn generatie zit nog volop in het werk. En er daarna een weekje tussenuit.
‘Over een weekje ben ik er weer, hoor’
‘Dat ‘ollik nog wel vol, denk ik’. Ze kijkt me weemoedig aan.
Ik benijd haar niet. Ondanks haar leeftijd, haar humor en realiteitszin. Daar zit ze in haar stoel bij het raam. Drie pakjes sigaretten op het bijzettafeltje. De aansteker er boven op. Alleen op haar kamertje. Weer bezig met het opmaken van de balans van haar leven en met balanceren tussen met elkaar strijdende gedachten. Dapper, nog vol energie en met de wetenschap dat het leven eindig is en het afscheid nabij. Het definitieve afscheid.
Rakker