Ik heb zo’n veertig jaar geleden een paar jaar in de uitvaartzorg gewerkt. Natuurlijk kom je met veel verdriet in aanraking, maar juist dat geeft je de kans om iets bij te dragen aan een goede sfeer in trieste periodes.
Het is ook een vak waarbij je voor veel verrassingen komt te staan, waarbij je moet kunnen improviseren en soms ook geluk moet hebben als het anders gaat dan verwacht en afgesproken.
Ooit regelde ik bij een dominee thuis de uitvaart van een tante die, zo begreep ik, bij het domineesgezin inwoonde. Ze was er ook overleden en de wens van de predikant was dat tante in de voorkamer werd opgebaard. We moesten daarvoor een deel van die kamer afschermen. Daarvoor gebruikten we, wat we noemden, een ‘rouwopstand’ – het woord komt in de Dikke Van Dale niet voor – hetgeen een mobiele constructie met gordijnen was.
Het geheel had als basis een aantal stangen die tussen vloer en plafond geklemd konden worden. Echter, de pastorie was een oud herenhuis met gestucte en rijkelijk versierde plafonds, zodat die stangen voorzichtig op spanning moesten worden gezet. Toen alles klaar was, lag tante ‘mooi opgebaard’ precies onder een kroonluchter die voor passende sfeerverlichting zorgde.
Met regelmaat kwam ik voor inspectie en zo leerde ik ook de predikheer kennen die, bleek me toen, ook behoorlijk de rol van ‘heer des huizes’ op zich genomen had. Zijn woord was in de meeste gevallen wet, hoewel ik toch goede afspraken met hem heb kunnen maken.
Tijdens een van die controles kwam een, laat ik zeggen, behoorlijk gewichtige zoon bij tante kijken. Door zijn meegenomen persoonlijke kilo’s zakte de houten vloer een paar centimeter waardoor de hele rouwopstand los kwam van het plafond en in elkaar begon te zakken. Met een snelle greep kon ik de zaak nog net redden, zij het dat de kroonluchter een van de kaarslampjes moest missen.
Er is mij toen niets kwalijk genomen, men schatte de zaak toen goed in. Op de begraafplaats echter wist de herder Gods, tegen de afspraken in, niet van ophouden. Om diverse dwingende redenen, ’t was voor mij de eerste en enige keer dat ik iemand heb onderbroken en gevraagd heb af te sluiten.
Dat deed hij met de woorden: “Dan doe ik dat!” Ik vermoed echter dat hij toen gedacht heeft: “Mij onderbreken? Dat kan niet, Gods Woord houdt stand in eeuwigheid!”