Zwolle – Als de baronnen en baronessen van Voorst tot Voorst op zoek gaan naar sporen van hun voorvaderlijk slot, het kasteel Voorst, vinden ze een kaal Stinspark. Als het aan de huidige bewoners rond het park in Westenholte ligt, wordt de geschiedenis van het park duidelijker zichtbaar. Het park gaat opnieuw ingericht worden. Er komt meer aandacht voor de cultuurhistorische waarde van deze bijzondere plek. Voordat het park opnieuw ingericht wordt zal er opnieuw archeologisch onderzoek plaatsvinden naar de verborgen sporen van het kasteel Voorst en zijn bewoners.
Het Stinspark in Westenholte is sinds 1974 een archeologisch monument. In het park zijn de structuur van de burcht en zijn omringende grachten en sloten zichtbaar aan de vorm van de paden. Waar de burcht gestaan heeft is nog een verhoging zichtbaar. In 1981 en 1982 zijn opgravingen gedaan op de plek van het huidige park. Er zijn toen bijzondere vondsten gedaan. De hoofdburcht heeft een ovalen vorm gehad. Het kasteel zag er dus niet zo uit als op de afbeelding uit de Overijsselsche Almanak uit 1837. Uit de opgravingen is niet duidelijk geworden hoe de hoofdburcht er precies heeft uitgezien. Het is afwachten wat het ophanden zijnde onderzoek aan nieuwe resultaten op gaat leveren.
Forestarius
De voorlopers van kasteel Voorst werden gebouwd op een rivierduin. Rivierduinen zijn natuurlijke verhogingen in een moerasachtig landschap. Op deze zandduinen kon droog en veilig gewoond worden. Samen met Westenholte vormde Voorst een zogenaamde marke. Een marke was een middeleeuws collectief van boeren die samen het beheer van gemeenschappelijke gronden regelden. Het was een moerassig onherbergzaam veengebied, waar de bisschop van Utrecht, landsheer van het Oversticht zelf niet wilde wonen. Dit gebied stond bekend als ‘pagus forestensis’ De oudste telgen van het geslacht Van Voorst waren forestarius van het gebied. Ze beheerden het gebied voor de bisschoppen van Utrecht. De taalsprong forestarius, forest, vooreest, voorst ligt voor de hand.
Mottekasteel op een rivierduin
Het eerste kasteel was een zogenaamd ‘motte kasteel’. Een motte is een torenachtig houten bouwwerk op een aarden verhoging. Het werd in 1221 door de bisschop van Utrecht belegerd en verwoest De familie van Voorst bouwde een nieuw stamslot van tufsteen of baksteen. De familie streefde net als zoveel andere adellijke families uit die tijd naar macht en aanzien. Hun stamslot weten ze in de loop van de tijd uit te bouwen tot één van de grootste kastelen van zijn tijd. De muren van het kasteel waren 20 meter hoog en enkele meters dik. De hoofdburcht is waarschijnlijk zo’n 55 meter in omtrek groot geweest. De hoofdgracht was 15 meter breed en de ringmuur moet zo’n 400 meter lang geweest zijn.
Stadsbranden van Zwolle
Een sterk kasteel was nodig om zich te kunnen verdedigen tegen de bisschoppen van Utrecht die landsheren waren over Overijssel en de burgers van nabijgelegen steden als Zwolle, Kampen en Deventer. De belangen van het geslacht Van Voorst waren vaak tegenstrijdig aan die van de bisschoppen en de steden. Soms waren het bondgenoten in de strijd tegen de Van Voorsten, op een ander moment juist tegenstanders. Dit kwam Zwolle in 1324 duur te staan. Toen woedde de grootste stadsbrand die Zwolle ooit gekend heeft. Alleen de stenen gebouwen in de stad werden niet door de brand verwoest. Negen gebouwen in totaal. De huizen met de houten muren en strodaken brandden als fakkels. Het is niet helemaal zeker dat Roderik van Voorst deze brand aangestoken heeft, hoewel hij wel met de stad Zwolle overhoop lag. Er waren meerdere heren uit de omgeving, die de Zwollenaren hun voorspoed niet gunden.
In 1361 was er weer een conflict tussen de stad Zwolle en de Van Voorsten. Er waren plannen om een kanaal te graven van de stad naar de IJssel. Dit kanaal moest gegraven worden over het land van de Van Voorsten. Dit keer was het Zweder van Voorst, de zoon van Roderik, die een gedeelte van Zwolle buiten de Diezerpoort, de Nijstad in brand stak. Deze gebeurtenis zal uiteindelijk het einde van het kasteel Voorst inluiden. De bisschop Jan van Arkel sluit een verbond met Deventer, Zwolle en Kampen om Zweder van Voorst een toontje lager te laten zingen.
Zwolle neemt wraak
Op 29 juli 1362 werd met behulp van Deventer en Kampen begonnen aan een langdurig beleg van het kasteel. Uit Deventer werden 12.750 pijlen aangevoerd en ook buskruit en een donderbus, een in die tijd modern wapen. Zwolle zorgde voor blijden en stormrammen. De bewoners van het kasteel verzetten zich met hand en tand. Vanaf de muren schoten ze met pijl en boog. De belegeraars werden met stenen en kokende olie bestookt. Uiteindelijk moeten de bewoners van het kasteel zich overgeven aan de belegeraars. Jan van Arkel zette een ongewoon wapen in. Hij liet kadavers en ander afval in de grachten en over de muren gooien. Hierdoor ontstond een ondraaglijke stank en het drinkwater werd vergiftigd. De verdedigers moesten zich wel overgeven.
Zweder van Voorst overleed in ballingschap op 21 januari 1363 volgens de overleveringen aan hartzeer, omdat hij zijn geliefde kasteel was kwijtgeraakt. De tufsteen en kloostermoppen waaruit het kasteel was opgebouwd werden door Jan van Arkel aan de stad Zwolle geschonken. Ze werden gebruikt voor de bouw van de toren van de Michaelskerk. Heel veel later werden stenen van de ruïnes van de burcht gebruikt voor de verharding van de weg van Zwolle naar Kampen. Na de verwoesting van het kasteel kon de stad tot bloei komen. Ook werd de Mastenbroekerpolder, de oudste polder van Nederland drooggelegd. Zweder van Voorst had door zijn vele bezittingen in het gebied ontginning steeds tegen kunnen houden. De zonen van Zweder sloten een overeenkomst met de bisschop. Zij bouwden in de inmiddels omdijkte Mastenbroekerpolder kasteel Werkeren.
Financiële aderlating
Het beleg van kasteel Voorst is een financiële aderlating geweest voor de deelnemende steden. Dit blijkt uit de gegevens van de Deventer stadsrekeningen uit de veertiende eeuw. Er waren kosten voor soldij, huisvesting, proviand en transport van goederen. Er moest veel uitgegeven worden om belegeraars en oorlogstuig naar Voorst te sturen. Maar ook om de achterblijvers tegen represaillemaatregelen te beschermen voor het geval het beleg zou mislukken. Het duurde nog jaren voordat alle zaken rond het beleg afgehandeld waren. Er groeide toen al gras op de puinhopen van de burcht. Het oorlogsmateriaal moest weer terug naar Deventer. De stormram ’der stadsbeer’ komt pas in 1364 gedemonteerd en in twee delen, op twee wagens vervoerd, terug naar Deventer. De stadsmuur werd grondig op zwakke plekken geïnspecteerd en zo nodig aangepast. Tijdens het beleg moest wapentuig worden gerepareerd en extra wapens geleverd worden. Ook aan het fabriceren van buskruit werd het nodige uitgegeven. Voor het beleg waren niet alleen soldaten nodig, maar ook ambachtslieden. Metselaars moesten van veldkeien bruikbare projectielen maken voor de blijden. Er werden drie tenten aangeschaft voor de huisvesting van de manschappen. Deze moesten na de belegering worden gewassen en opgeborgen.
Ook werd er in 1363 nog geld uitgegeven aan de behandeling van de gewonden. Middeleeuwse conflicten leken misschien kleinschalig, de impact was voor de betrokkenen niet minder groot dan dat deze tegenwoordig zou zijn.