Zwolle – ‘Werner Tübke (1929-2004) – Meesterschilder tussen Oost en West’ is de eerste grote overzichtstentoonstelling buiten Duitsland van deze vaandeldrager van de ‘Leipziger Schule’. Door het DDR-regime werd Tübke aanvankelijk kritisch gevolgd, maar vanaf de jaren 70 genoot hij meer vrijheid.
Zijn eerste staatsopdrachten kreeg hij al in de jaren 50. In 1976 ontving hij de belangrijkste opdracht uit de kunstgeschiedenis van de DDR, toen hem gevraagd werd in Bad Frankenhausen een panorama te schilderen over de Vroegburgerlijke Revolutie in Duitsland, één van de grootste schilderijen ter wereld. Toch was hij geen propagandakunstenaar. Door actuele onderwerpen te vertalen naar tijdloze allegorieën, geschilderd in een renaissancistische of maniëristische stijl, tilde hij zijn kunst boven de politieke situatie uit. Ook na de val van de Muur in 989 staat zodoende zijn virtuoze, theatrale en eigenzinnige oeuvre nog recht overeind. In Zwolle toont de Fundatie bijna 100 schilderijen, waaronder alle topstukken uit zijn oeuvre. Te zien zijn onder andere de 13,5 meter lange voorstudie (schaal 1:10) van Tübke’s panorama, de serie Lebenserinnerungen des Dr. Jur. Schulze en het ontwerp voor Arbeiterklasse und Intelligenz in de universiteit van Leipzig.
In Kasteel het Nijenhuis wordt een ruime selectie tekeningen en aquarellen geëxposeerd. De tentoonstelling is gemaakt in samenwerking met Brigitte Tübke-Schellenberger, Tübke Stiftung Leipzig, Galerie Schwind, Panorama Museum Bad Frankenhausen en Museum der ildenden Künste Leipzig. Werner Tübke werd eind jaren 40 opgeleid aan de Hochschule für Grafik und Buchkunst in Leipzig.Om zich aan de beperkende (politieke) visie van deze school te onttrekken, stapte hij begin jaren 50 over op het CasparDavid-Friedrich-Institut in Greifswald en leerde hij behalve de kunstpraktijk ook de kunstgeschiedenis uitgebreid kennen. Samen met Wolfgang Mattheuer en Bernhard Heisig stond Tübke vanaf het midden van de jaren 60 aan de basis van de zogeheten Leipziger Schule, die voortaan het gezicht van de kunst in de DDR zou bepalen. Begin jaren 70 maakte hij zijn eerste studiereis naar Italië, waar in 1971 een reizende solotentoonstelling zijn internationale doorbraak betekende. In 1977 nam hij deel aan de Documenta in Kassel. Nadat hij in de jaren 60 bekritiseerd werd omdat zijn werk niet beantwoordde aan het socialistisch realisme lukte het hem gaandeweg meer artistieke armslag te creëren. Zijn monumentale panorama in Bad Frankenhausen wordt ook wel de Sixtijnse kapel van het Noorden genoemd. Tübke maakte het tussen 1976 en 1987 in opdracht van de staat. In de Fundatie wordt de voorstudie van het panorama getoond, een genereus bruikleen van de Neue National Galerie (Staatliche Museen zu Berlin). Het onderwerp is de Duitse Boerenoorlog van 1524-1526, een opstand van het volk tegen de gevestigde orde in het zuiden van het Duitse taalgebied, waarin de DDR een voorloper zag van de Volksrepubliek. Toch is Tübke’s verbeelding van de gebeurtenissen allerminst een politiek pamflet. Hij schilderde een universeel menselijk drama, het ontluisterende einde van een utopisch ideaal. Als er één les is te leren uit de geschiedenis zoals Tübke die ons voorhoudt, is dat er niets geleerd wordt. Andere grote opdrachten die Tübke kreeg, naast het panorama, betreffen een allegorie van de Arbeiterklasse und Intelligenz voor de Karl-Marx-Universität in Leipzig (1970) en een veelluik getiteld Mensch – Maß aller Dinge voor het Palast der Republik in Berlijn (1974). Van Arbeiterklasse und Intelligenz toont de Fundatie een voorstudie, van het veelluik zijn twee originele doeken te zien. Tübke’s vooraanstaande positie in de DDR, waar voor modernisme nauwelijks ruimte was en maatschappijkritiek verboden, zorgde ervoor dat hij ondanks zijn grote meesterschap een omstreden kunstenaar werd. Zijn traditionele stijl en werkwijze hebben er eveneens toe bijgedragen dat hij in avant-garde kringen zonder meer als niet-modern en dus oninteressant is weggezet. Wie beter kijkt, ontdekt echter een zeer originele kunstenaar die ook binnen de context van een opdracht zijn eigen plan trok en zowel in zijn kunst als in zijn maatschappelijke opvattingen in hoge mate autonoom was. Het centrale thema in Tübke’s schilderijen is de ‘condition humaine’. Ze laten de mens weliswaar niet zonder opsmuk zien – integendeel – maar het is een opsmuk die neigt naar het groteske. De nar is niet voor niets een terugkerend personage bij Tübke, net als de marionet en harlekijn. Alles is ijdelheid en de wereld een speeltoneel, zo lijken de schilderijen te verkondigen. Tübke zag zichzelf als onderdeel van een eeuwenoude traditie, die hij dermate groot en belangrijk achtte dat hij zich niet bekommerde om de in zijn ogen vluchtige modernistische experimenten. In zijn oeuvre wordt de kunst van onderling zeer uiteenlopende voorgangers als Jeroen Bosch, Albrecht Dürer, Matthias Grünewald en Otto Dix op een even vanzelfsprekende als overtuigende wijze tot een eenheid gesmeed. Het antitraditionalisme dat de westerse kunst van na 1945 kenmerkt, is in de kunst van de DDR zo goed als afwezig. Juist daardoor kon daar de klassieke schilderkunst zich doorontwikkelen en een nieuw hoogtepunt bereiken. Bij de tentoonstelling ‘Werner Tübke – Meesterschilder tussen Oost en West’ verschijnt een rijk geïllustreerde catalogus (Waanders & De Kunst) met teksten van Eduard Beaucamp, Feico Hoekstra, Ralph Keuning en Annika Michalski.